Wetenschappelijke literatuur over vissen handelt voornamelijk over waar de smakelijke vissen leven, wanneer ze kunnen gevangen worden, hoeveel er kunnen weggevangen worden, wat ze nodig hebben om te groeien, en hoe ze kunnen gekweekt worden. De ondertoon is duidelijk…
Diepgaand onderzoek over hoe verschillende vissoorten functioneren is heel zeldzaam. Maar af en toe komt er een pareltje bovendrijven, zoals dit wetenschappelijk ‘review’ uit het ‘Journal of Ichyology’. Het geeft een overzicht van alle studies die totnutoe gedaan zijn. En het is vertaald uit het Russisch, echt vlotjes leest het niet. Maar we geven u de samenvatting.
Laat ons in deel 1 eens een aantal feiten en observaties bekijken van wat het zijlijnorgaan allemaal kan. In deel 2 komt dan de structuur en de werking aan bod.
Dit is de Mexicaanse Blinde Holenvis. Omdat dit visje in grotten leeft, zijn zijn ogen met de tijd weggeëvolueerd. Ze zijn overbodig.
Maar het opmerkelijke is: dit visje heeft geen ogen nodig. Het kan perfect samen zwemmen in een school, voedsel vinden, en zijn weg vinden in een nieuwe omgeving. Dat hebben wetenschappers uitvoerig getest: ze lieten blinde holenvisjes omgevingen verkennen met gaas, traliewerk, obstakels,… De holenvisjes konden de obstakels voelen van op een afstand, en zo hun omgeving leren kennen. En het enige verschil met hun neefjes van de soort die wel ogen heeft, is dat de receptoren op hun lichaam beduidend groter zijn (en dus gevoeliger).
In diezelfde lijn: zelfs de gewone vissen van bij ons zien eigenlijk niet wat ze eten. Dit is een spiering, die eet plankton. Doordat de ogen zijdelings op de kop staan, ziet hij enkel wat van bovenaf en wat van vooraf komt. In essentie: wat hem wil opeten, niet wat hij wil gaan opeten. We zullen later zien dat voedsel vangen grotendeels op gevoel gebeurt.
Het zijlijnorgaan van de hengelvis is ook bestudeerd. Dit schepsel heeft nauwelijks een lijf, en ook geen echte zijlijn, maar het staat wel vol met dezelfde soort receptoren (‘neuromasten’ heten ze, wordt uitgelegd in deel 2). Vooral op de kop, en ze zijn soms tot 5mm groot, dus zeer gevoelig. Op het moment dat deze vissen een prooi gelokt hebben, stoppen ze zelfs met ademen, om de geringste beweging te kunnen waarnemen.
Meervallen zien ook geen steek. Maar het is wel al opgevallen dat ze zich achteruit kunnen bewegen, tussen stenen en bomen door, zonder er tegen te schuren. In een omgeving die ze niet kennen. Dus ze kunnen op de één of andere manier met hun staart voelen dat er een object ligt, van op afstand. Ze voelen zelfs hoe groot het is en welke vorm het heeft. Een soort van zien zonder te kijken, zoals deze blinde persoon op een fiets. Meervallen zien er wat papperig uit, maar ook dat is om beter te kunnen voelen: ze hebben exact dezelfde densiteit als water. Dus ze verstoren de drukgolven niet die ze willen waarnemen. In China beweert men dat meervallen aardbevingen weken op voorhand voelen aankomen, net omdat zo zo goed kunnen voelen.
Goudvissen kunnen ook objecten voelen van op afstand: in aquariumproeven met een verstopte, bewegende metalen bol konden goudvissen zonder fout voelen uit welke richting de beweging kwam.
Er is ook onderzocht wat het effectieve bereik is van het zijlijnorgaan. Voor ‘dode’, niet-bewegende objecten is dat maar een paar centimeter, hoogstens een paar tientallen centimeter voor de meest gevoelige vissen. Meestal wordt ‘1 lichaamslengte’ als algemene maat gesteld.
Hele kleine objecten zijn ook getest, en dat is voor ons vissers interessant: een elrits kan een doorzichtige draad van 0.25mm voelen op een afstand van 1cm. Dus al wie met dikke onderlijnen vist: probeer toch eens iets dunner.
En over heel kleine objecten gesproken: rivierdonderpadden kunnen dierlijk plankton voelen. Kwabaal, meerval, paling, brasem, pos,… kunnen zich perfect voeden in het pikkedonker, ze hebben geen licht nodig. Pos kan het trouwens beter dan baars, die twee zijn rechtstreeks met elkaar vergeleken.
Ook haringachtigen (haring, elft, fint) en de meeste karperachtigen kunnen zich perfect met dierlijk plankton voeden in het donker. En dat vereist toch enig mikwerk. Ze lassen pauzes in in hun voortbeweging, om geen verstoring te hebben van het water, en schieten dan naar voor om hun prooi te happen. Meestal over een afstand van kleiner dan 1 lichaamslengte.
Snoeken die blind zijn gemaakt, kunnen nog perfect een prooi vangen als ze tot op 10cm kunnen naderen. Snoeken waarvan de zijlijn is uitgeschakeld, kunnen zich niet meer voeden, en sterven. Roofvissen met 1 oog, of met veel cataract worden regelmatig door vissers gevangen. Dikwijls met een goed gevuld buikje.
Meervallen en palingen waarvan de zenuw naar de zijlijn was doorgesneden, konden enkel nog een prooi vangen als ze er bijna tegenaan liepen. 0.2mm Was al te veraf.
Een vis die zwemt, laat draaikolkjes na, van zijn staartslagen. Hij verzet water, en dat water ‘bolt nog even uit’. Een beetje zoals een kajakker dat ook doet. Ook dit is gemeten en bestudeerd. Eén van de conclusies was: tot 30 seconden nadat een vis gepasseerd is, kan het spoor worden waargenomen! En dat is gemeten met goudvissen van 6 en 10cm. Het is dus perfect mogelijk dat roofvissen hun prooivis (of een stuk kunstaas!!) kunnen ‘opsporen’.
Meer zelfs, de onderzoekers zijn van mening dat prooivissoorten een kenmerkend patroon achterlaten bij het wegvluchten. Van meerval wordt soms beweerd dat hij zijn prooi puur op gevoel kan achtervolgen, misschien kan andere roofvis dit ook. Ze hebben er in ieder geval de zintuigen voor. Mensen die veel met pluggen vissen, weten ook dat de actie juist moet zijn. De juiste actie = het juiste draaikolkenpatroon = vangen.
Andersom werkt het ook: vissen die ’s nachts actief zijn, palingen, meerval en murenes, laten heel weinig kolkend water achter. Ze krinkelen er als het ware tussendoor, zonder veel water te verzetten. Dat is belangrijk om zelf niet ten prooi te vallen, en ook om hun prooi niet te alarmeren van hun komst.
Van een bepaald soort donderpad is onderzocht hoe ze wormen detecteren in een dikke laag modder. Hij houdt z’n adem in, en draait een beetje heen en weer, zoals iemand met een metaaldetector op het strand, of die kerel op de luchthaven die in je broek wil zitten. Bereik van de donderpad: 30cm. En zoals altijd: als de receptoren worden vernietigd, werkt het niet meer.
Verder is ook nog bepaald dat de meeste vormen van stroming en golfslag de werking van het zijlijnorgaan niet hinderen. Ze werken op veel lagere frequenties, die gemakkelijk worden uitgefilterd. Stoming of golfslag weerhoudt een vis dus niet van te eten.
Ook nog een toffe: bij het paringsritueel van de zalm wordt er eerst een dansje geplaçeerd, en dan legt het vrouwtje de eitjes, en begint ze te trillen. Dat stimuleert het mannetje om zijn zaad te lozen. Er hebben wetenschappers zich beziggehouden om met een soort vibrator mannelijke zalmen te laten ejaculeren. En ja hoor: als de frequentie maar overeenkomt met die van een vrouwtjeszalm, dan vloeit het zaad rijkelijk.
En nog een laatste toepassing voor de zijlijn: van winde en zalm is het bewezen dat ze hun territorium in de pikkedonker kunnen herkennen aan het stromingspatroon. Dit soort stroomvissen heeft dikwijls een ‘home stone’: een steen waar ze achter liggen en als hun territorium beschouwen. Die vinden ze dus zonder licht ook terug, puur door de stroom te voelen.
Als laatste nog 2 persoonlijke observaties: dit beekforelletje werd gevangen net onder een kleine waterval. Bij wijze van experiment werd hij teruggezet boven de waterval, waar hij waarschijnlijk nog nooit geweest was. Hij flitste weg tussen de stenen, zigzaggend dicht tegen de bodem, op 1cm van de stenen. Dat kan bijna niet op zicht geweest zijn, waarschijnlijk heeft hij met behulp van zijn zijlijnorgaan zich een weg gevoeld langs de stenen en de stroming.
Het is niet om te stoefen, maar ik ben de ultieme grootmeester van baarsjes tikken in het donker. Mijn favoriete stek is een kanaal waar langs 1 kant natriumlampen staan. Als de baarsjes in het midden of aan de niet-verlichte kant zitten, kan ik ze toch verleiden met een heel specifieke techniek: naar de donkere kant gooien, en heel gestadig binnenzwengelen. Zodat het shadje een heel regelmatige staartslag heeft. Dan gestadig het talud beklimmen, net tot waar de lamp het water verlicht. En dan komt de aanbeet, gegarandeerd. Baars kan een shadje volgen op basis van staartslag, maar om toe te happen is er wat verlichting nodig.
Elke vis heeft zijn specialiteit, maar allemaal kunnen ze ‘voelen op afstand’. Dat doet het zijlijnorgaan. In deel 2 bekijken we hoe het werkt.